Use of phrases (people) in Dutch

Use of phrases (people) in Dutch

Advertisement

Sure, here are Dutch phrases that involve people , with their English translations :

Dutch Phrase English Translation
Hoe gaat het met je? How are you?
Bedankt voor je hulp. Thank you for your help.
Ik ben dol op mijn familie. I love my family.
Mijn vriendin is heel aardig. My girlfriend is very kind.
Ik wil graag mijn excuses aanbieden. I would like to apologize.
Mijn collega is een goede teamspeler. My colleague is a good team player.
Mijn leraar legt alles goed uit. My teacher explains everything well.
Mijn buurman is een vriendelijke man. My neighbor is a friendly man.
Mijn beste vriendin en ik kennen elkaar al jaren. My best friend and I have known each other for years.
Mijn baas geeft me veel verantwoordelijkheid. My boss gives me a lot of responsibility.
Mijn zus is een dokter. My sister is a doctor.
Mijn broer is een student. My brother is a student.
Mijn moeder is een lerares. My mother is a teacher.
Mijn vader is een ingenieur. My father is an engineer.
Mijn grootmoeder is overleden. My grandmother passed away.
Mijn grootvader is gepensioneerd. My grandfather is retired.
Mijn oom is een advocaat. My uncle is a lawyer.
Mijn tante is een accountant. My aunt is an accountant.
Mijn neefje is nog een baby. My nephew is still a baby.
Mijn nichtje is drie jaar oud. My niece is three years old.
Mijn zoon is getrouwd. My son is married.
Mijn dochter heeft een hond. My daughter has a dog.
Mijn kleinzoon is vier jaar oud. My grandson is four years old.
Mijn kleindochter is een baby. My granddaughter is a baby.
Mijn schoonmoeder maakt de beste taarten. My mother-in-law makes the best pies.
Mijn schoonvader is heel aardig. My father-in-law is very kind.
Mijn schoonzus heeft een nieuwe baan. My sister-in-law has a new job.
Mijn zwager is verhuisd naar een ander land. My brother-in-law has moved to another country.
Mijn stiefvader is een goede kok. My stepfather is a good cook.
Mijn stiefmoeder heeft een drukke baan. My stepmother has a busy job.
Mijn halfbroer en ik zijn beste vrienden. My half-brother and I are best friends.
Mijn halfzus is mijn buurvrouw. My half-sister is my neighbor.
Mijn ouders zijn al veertig jaar getrouwd. My parents have been married for forty years.
Mijn tweelingbroer en ik lijken niet op elkaar. My twin brother and I don’t look alike.
Mijn oudste dochter gaat binnenkort studeren. My oldest daughter is going to college soon.